woensdag 19 januari 2011

Intredepreek studentenpastoraat

Op 16 januari ben ik in een feestelijke dienst in de Jeruzalemkerk verbonden aan de Protestantse Kerk Amsterdam: de officiële aftrap van mijn werk als studentenpredikant. Mijn intredepreek ging over de geboorte van Mozes en over het overstijgen van tegenstellingen in kerk en samenleving. Hieronder volgt de integrale tekst.

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Toen ik theologie studeerde aan de Universiteit van Amsterdam was het gebruikelijk om bij aanvang van een collegereeks een voorstelrondje te houden. We waren met een man of twintig en dan moest je beurtelings je naam zeggen. Dat ging zo: “Hallo, ik ben Martijn. Ik ben doopsgezind”; “Dag, mijn naam is Gerartrudeke. Ik ben gereformeerd.”; “Marianne. Nederlands Hervormd”; “Gunther. Lutherisch.” En dat ging zo maar door. En dan kwam ik. “Dag, ik ben Ranfar. En ik ben niks.” Buitenkerkelijk was ik, niet gedoopt, niet op een christelijke school gezeten, geen enkel benul van wat ik me bij al die kerkgenootschappen moest voorstellen. Ik kende niet eens kerkelijk meelevende mensen. Dat ik er toch zat, had hele andere redenen. Ik wilde journalist worden en had bedacht dat de islam nog wel eens een actueel thema zou kunnen worden en daar wilde ik dan over gaan schrijven – en dan leek het me handig om ook iets van het christendom te weten. Ik kwam om kennis op te doen; om religies te beschouwen. Ik was een buitenstaander. Maar dat: ‘ik ben niks’ was toch confronterend. Het voelde ontheemd, alsof iedereen iets had, behalve ik. Het stoorde me ook. Al die clubjes en verbandjes waar iedereen zo ingenomen mee was. Allemaal wáren ze iets. Iedereen met zijn eigen ware kerk – althans zo voelde dat. Natuurlijk zei die irritatie meer over mij, dan over mijn medestudenten. Die bedoelden er eigenlijk niet zoveel mee. Vermeldden hun kerkelijke achtergrond, zoals ze ook hun geboorteplaats hadden kunnen vermelden. En toch ben ik mijn oude ergernis nooit helemaal vergeten. Dát is wat kerkelijke verdeeldheid teweeg brengt bij buitenstaanders. Het gevoel dat het gaat om het eigen groepje, om het eigen gelijk. En dat werkt op z’n minst anti-missionair.

Paulus
Van die islamstudie is niet veel terecht gekomen. Ik raakte geïntrigeerd door het christendom, door het geloof, door de Bijbel vooral. Ooit had ik het vooroordeel dat het Oude Boek niet meer kon zijn dan een lijst met achterhaalde regeltjes. Maar toen ik de Bijbel leerde lezen ontdekte ik dat het een boek vol gein en vol leven is. Eén van de dingen die mij raakten in de Bijbel is dat er iets is, wat al die hokjes waar wij elkaar in stoppen te boven gaat. Het woord van Paulus dat in Christus noch man noch vrouw, noch Heer noch slaaf, noch jood noch Griek is. In de bijbel wordt het onderscheid tussen mensen opgeheven. Dat in de vroege kerk Heren en knechten samen de maaltijd deelden. Dat mannen en vrouwen door elkaar zitten. Dat niet je maatschappelijke status, of je sekse of je religieuze achtergrond bepaalt wie je bent – maar die ene Heer. Dat is ongekend. Dat zie ik in geen enkele andere religie – en ook niet in de seculiere cultuur. Want ook die leeft met contrasten. Allochtoon of autochtoon, hoogopgeleid of laagopgeleid, jong of oud, provinciaals of uit de Randstad? Het zijn die tegenstellingen waar het altijd maar over gaat in het debat. Hoe krijgen we die mensen ooit één kant op? Ze zijn toch onherleidbaar verschillend?

Gemeenschap
Ik ken geen andere plek dan de kerk waar zo consequent geprobeerd wordt met een andere waarheid te leven. Ras-Amsterdammers zitten hier naast mensen van de Veluwe, een dakloze naast iemand die een ton verdient, bejaarden naast kinderen. Vlotte knappe mensen naast sociaal onhandige mannen en vrouwen. Hier samen aangesproken - hier trachtend te leven als broeders en zusters in Christus. Een kerk is een multiculturele samenleving in miniformaat. Dat betekent niet dat wij de verschillen niet zien. Dat wij de verschillen niet voelen. Natuurlijk is het moeilijk om om te gaan met iemand die anders is dan jij.
Het kan verdraaid lastig zijn om in deze stad overtuigd christen te zijn. “Ik vraag me altijd af, wanneer ik het nou moet vertellen”, zei iemand. “Als ik het bij een eerste ontmoeting al zeg dan willen ze me misschien niet eens leren kennen, maar het is ook gek om pas na een paar weken te komen met: o, trouwens, ik ben gelovig.” Het kan een verademing zijn om dan even te verkeren met mensen in wie je jezelf herkent. Dat is de kracht en het bestaansrecht van christelijke studentenverenigingen. Het is voor iedereen oneindig veel makkelijker om met mensen om te gaan die zijn zoals jij: je familie, je vrienden, de mensen die je zelf hebt uitgekozen. En toch: de kerk heeft een grotere ambitie. Niet omdat we hier zulke enorme mensenvrienden zijn, met zulke grote harten, maar omdat de Heer ons samenbindt, daarom wordt hier gemeenschap geoefend. Ik zie dat hier in de Jeruzalemkerk gebeuren als een jong gezin een alleenstaande man op zondagmiddag meeneemt voor de lunch. Ik zie dat gebeuren als een student bewust even naast een oudere vrouw gaat zitten. En dan kan het zo zijn dat er iets ontstaat wat jij niet bedacht had: dat de rollen worden omgedraaid. Dat jij niet langer iets aan het geven bent – bijvoorbeeld aandacht aan die wat eenzame vrouw – maar dat je iets ontvangt: “Ik bid iedere avond voor jullie, voor alle studenten” en dat dat je raakt. Ik heb die grensverleggende gemeenschap zelf ervaren toen ik een jaar in Frankrijk studeerde en in een internationaal huis woonde met veel studenten uit Afrika. Jongens, vooral jongens, uit een andere cultuur. Andere gebruiken, andere perspectieven. Veel armer. En het was echt niet altijd makkelijk om met hen samen te wonen, maar in korte bemoedigingen, belijdenissen was er wel herkenning, verwantschap. Een hand op mijn arm in het voorbijgaan: “Ranfar, Jesus est seigneur!” Jezus is Heer – grote glimlach. Wat een wonder, dat er een taal is, die mensen wereldwijd verbindt.

Liefde
De liefde maakt geen onderscheid, zegt Paulus. Ze discrimineert niet. Dat ik vandaag in de Jeruzalemkerk sta heeft voor mij alles te maken met dat bijbelse geloof: één doop, één Heer, wij horen bij elkaar. En natuurlijk heeft het studentenpastoraat een andere traditie dan de Jeruzalemkerk, heb ik een andere achtergrond – zult u mij afentoe dingen horen zeggen, waarvan u denkt: wat zegt hij nou!? Maar er is iets anders – iets groters dan de ogenschijnlijke verschillen. En dat is dat wij samen deelhebben aan één roeping. Gods liefde gestalte geven in deze stad, zoals de Protestantse Kerk Amsterdam dat zegt. Of: wat mij aanspreekt in de orthodoxie - het besef dat niemand zich kan laten voorstaan op zijn of haar geloof. ‘Er is er niet één die God zoekt, ook niet één’, zegt Paulus. Hij weet wat van zijn maaksel zij te wachten… Wie zou zich beroemen op zijn overtuiging? Op zijn positie? Het geloof wordt je geschonken, zegt de overlevering. Als het lukt, om te geloven, om te vertrouwen, om zó door het leven te gaan dat niet je afkomst of je sociale situering je gang bepaalt, maar een woord, een verhaal – als dat lukt, is dat niet uit jezelf. Dat moet je toevallen. Bijbels gezegd: dat is genade en iedereen moet het daarvan hebben. De orthodoxie weet dat en de orthodoxie op haar best bezit daarom een bescheidenheid waar kerk & wereld veel van kunnen leren.

Eigen volk eerst
In mijn interpretatie van het boek Exodus gaat het precies om die kwestie: wel of niet onderscheiden, wel of niet discrimineren. De koning van Egypte doet wat wereldse machten doen: hij probeert zijn macht te handhaven - en dus is hij bang voor het vreemde in zijn land – dat zou een bedreiging kunnen worden. “Het zijn er te veel, ze zijn te talrijk!”, zegt hij over de Hebreeën. We mogen niet naïef zijn. Straks keren ze zich nog tegen ons en tasten ze onze welvaart aan. We moeten maatregelen nemen. Farao discrimineert, voert een eigen-volk-eerst politiek en gebruikt geweld. Eerst is er dwangarbeid. Maar hardheid is inflatiegevoelig. Stevige maatregelen moeten na verloop van tijd altijd opgevolgd worden door nog stevigere maatregelen. De farao verordonneert aan de vroedvrouwen dat zij de Hebreeuwse zonen moeten doden. Discriminatie loopt uit op genocide. Farao is buitensporig in zijn zucht tot zelfbehoud en buitensporig in zijn maatregelen. Hij laat baby’tjes doodmaken. Dat het geweld zo snel zo extreem wordt, heeft te maken met de absolute machtspositie van die farao. Een alleenheerser die kan beschikken over leven en dood. Iemand die denkt dat hij God-zelf is, eenzaam balancerend op de smalle top van de piramide – en dan is de waanzin dichtbij. Zo desastreus als bij farao verloopt het niet altijd. Niet iedere vorm van vreemdelingenhaat mondt uit in volkerenmoord – maar ondenkbaar is het niet. Wij leven in een stad waarin tienduizenden kinderen vermoord zijn. Zeventig jaar geleden nog maar. Dat is één mensenleven.

Vrouwen
Farao discrimineert niet alleen tussen vreemd en verwant, hij discrimineert ook tussen mannen en vrouwen. Farao spreekt de taal van het geweld. Hij denkt in oorlogstermen en concurrentie-verhoudingen. Vrouwen ziet hij kennelijk niet voor vol aan. Daar hebben we geen last van. Dus gebiedt hij de vroedvrouwen: als het een zoon is, zul je hem doden. Als het een dochter is, dan zal zij leven. En dan gebeurt er iets eigenaardigs. Twee eenvoudige vroedvrouwen frustreren de rassenpolitiek van farao. Zij voelen, zij weten, meer nog dan ze kunnen beredeneren: dit deugt niet. Die stem in hun hart (noem het vrees voor God) nemen ze serieus en dat eindigt in burgerlijke ongehoorzaamheid. Zij laten de kinderen leven. Op subtiele wijze geeft de bijbel het verschil aan: farao denkt in tegenstellingen, in zonen en dochters – de vroedvrouwen zien het gemeenschappelijke: het zijn allemaal kinderen.
Het patroon herhaalt zich in het geboorteverhaal van Mozes. Opnieuw vaardigt de koning van Egypte een gebod uit, nu richting zijn hele volk: elke zoon die geboren wordt: in de rivier zul je hem werpen, maar elke dochter zul je laten leven! Zonen versus dochters. Onder dat gesternte wordt een kind geboren. “Een man van het huis van Levi ging en nam een dochter van Levi”. Zij is de eerste dochter in dit verhaal. Zij werd zwanger en baarde een… zoon. Eerst verbergt de moeder haar kind en als dat niet langer kan maakt ze voor hem een kistje. Een bootje van papier, een arkje – maar het is ook een doodskistje. Wie haar kind neerlaat in de rivier met golfslag, stroomversnellingen, krokodillen, neemt afscheid. Zijn zus – de tweede dochter – houdt het in de gaten, maar ze staat van verre. Het is heldentrouw om toe te kijken, maar in principe kan ze niks doen als het fout gaat. “De vrouwen stonden van verre – en zagen het aan”, staat geschreven als Jezus sterft aan het kruis. Dat dit verhaal niet eindigt met dood, dat er een wonderbaarlijke redding plaatsvindt, is te danken aan een vreemde prinses. De dochter van farao. Nota bene uit het huis van de macht, het huis van de koning. Drie dochters gaan in tegen het bevel van de god-koning-vader-farao. Laat de dochters leven, heeft hij geroepen. En dat is precies waar de dochters voor zorgen: laten leven! De dochter van farao daalt af, ziet, raakt met ontferming bewogen, trekt het kind uit de doodsrivier en betaalt voor zijn leven. ‘Dit is één van de kinderen van de Hebreeën’. Ook zij vermijdt het fatale onderscheid tussen zonen en dochters. Ze spreekt over een kind. ‘Dit is een kind. Neem dit kind mee en voed het!’. Pas als hij veilig en wel bij haar is – groot geworden is en een naam heeft gekregen, kan het woord ‘zoon’ weer een keer vallen. Hij werd haar tot zoon. Er staat geschreven: ‘niet al wie roept Here!, Here!, maar wie doet de wil van mijn Vader is mijn broeder en mijn zuster’. Deze dochter van Farao is een zuster van de messias. Precies die dingen die over JHWH verteld worden, worden over haar verteld. Zij daalde af. Zij zag. Zij was met ontferming bewogen. Zij betaalde de kosten. Zij een riep een naam over hem uit.

Geloven
Het verhaal van de geboorte van Mozes – misschien zou je moeten zeggen: van de wederopstanding van Mozes – mag staan voor wat geloof is. Mozes heeft niet zoveel te kiezen. Het is niet op hoop van zegen dat hij het ruime sop kiest of omdat vertrouwen in barmhartigheid hem wel aanspreekt. En de moeder van Mozes heeft ook niet veel te kiezen. Ze moet uit handen geven wat haar het liefste is. Let wel: moet. Dat is geen aanlokkelijk perspectief. Geloven is je leven uit handen geven. Je zekerheden toevertrouwen aan een ander. Vaak wordt het me nog te activistisch voorgesteld. Alsof je ergens voor kiest. Een levensbeschouwing aan gaat hangen. De bijbel laat een andere werkelijkheid zien: Mozes wordt gedragen, hij wordt eruit getrokken. Het overkomt hem. Zo gaat het in het geloof niet om onze keus voor Hem, maar om Zijn keus voor ons. Dat is ook precies de reden dat wij niet te krampachtig moeten zijn in ons missionaire werk. We hoeven geen scorelijstjes bij te houden van het aantal bekeerde heidenen – dat zeg ik maar even als bekeerde heiden. Want uiteindelijk is de vraag niet of mensen voor ons kiezen – en zelfs niet of mensen voor God kiezen, maar de vraag of God voor die mensen kiest. En dat kan Hij doen op manieren die wij nog niet zien. Zoals bij die dochter van farao. Ook wat dat betreft ligt er voor ons de taak om niet in categoriën te denken.

Studentenpastoraat
Vandaag begint voor mij een nieuwe etappe – en daarmee ook voor het studentenpastoraat. Ons huis aan de Van Eeghenstraat zijn we kwijt. We horen niet bij één kerk. Zijn nauwelijks nog te vinden. In overmoedige buien zeg ik dat we mobiel zijn. Of een netwerk. Maar in feite dobberen we. Zijn we een bootje van papier. Hooguit aangespoelden, vreemdelingen en bijwoners. Ik ben intens dankbaar voor wie ons uit het water trekt en gastvrijheid verleent. Reisgenoot wil worden. Ik ben dankbaar voor de samenwerking met de Jeruzalemkerk. Ik ben dankbaar voor de inbedding op het kerkelijk bureau – en voor de mensen met wie ik daar werk. Ik ben dankbaar voor Marjon Visser, met wie ik een bijbelcursurs ga geven.

Mensen van de weg! Gemeente! Mozes werd een voortrekker, iemand die zijn volk door water en door woestijn op weg nam naar onbekend land. Hij werd zelf een ark die zijn volk meenam. Angst voor het onbekende komt altijd met het geloof mee. Waar brengt dit ons? Geloof is kwetsbaar. Je kan het verliezen. Je kan kopje onder. Je kan sterven. God houdt je in de palm van Zijn hand, ja. Maar die hand is geen zwevend tapijt. Het is een kommetje, een schip, een bootje, een ark. Klotsend op de woelige baren, drijvend over de rivier. Overgeleverd op genade of ongenade zijn we. Het is een wonder dat wij er nog zijn.

“Dag ik ben Ranfar. En ik ben niks.” Ik wist het toen niet, maar eigenlijk is het een orthodoxe belijdenis. Uit mijzelf ben ik niks, als niet Uzelf afdaalt, omziet, mij uit het water trekt, mij draagt.
Amen.

1 opmerking:

Sylvia zei

Deze preek lees ik nu voor de tweede keer. Indrukwekkend en een ontroerend mooi slot.
Sylvia Huisman