woensdag 29 juli 2009

Het gebod van de hoop: ethiek in het spoor van F.-W. Marquardt

In 1999 was ik met een groep Amsterdamse studenten in Berlijn voor een masterclass bij Friedrich-Wilhelm Marquardt (1928-2002), een innemende meester in de theologie. Als kind van zestien was hij in de laatste oorlogsmaanden dienstplichtig. Een theologisch leven lang bleef hij bezig met de Duitse schuldvraag. Marquardt ontwierp een dogmatiek, maar anders dan alle andere dogmatieken. Het ging hem niet om zekerheden, behalve één: nooit meer Auschwitz. Ik vind Marquardts boeken moeilijk te volgen, maar de ontmoeting maakte indruk. Mijn goede vriend Coen Constandse is wel via de literatuur met Marquardt in gesprek geraakt. In mei promoveerde hij op een proefschrift over zijn theologie met de verrassende titel 'Het gebod van de hoop'.

Ik ken Coen sinds mei 2000. Op het kerkelijk seminarie in Doorn werden alle toenmalige hulp-dominees onderworpen aan vier weken internering. Het begon met een creatieve werkvorm. We moesten ons inbeelden dat de zaal de topografische kaart van Nederland was en dan daarheen lopen waar we geboren waren: ieder naar zijn eigen stad. Coen komt van Zuid-Beveland en zo kwamen we naast elkaar te staan. Spontane introductiespelletjes zijn aan de gemiddelde Zeeuw niet zo besteed. Misschien was het voor deze ene keer toch goed. We raakten in gesprek over theologie, kerk, cultuur, politiek én voetbal. Dat gesprek is nooit meer gestokt. We werden getuige van elkaars leven en dat tot op heden. De herinnering aan de ontmoeting met Marquardt ten spijt, zou ik zonder de band met Coen 'Het gebod van de hoop' niet gelezen hebben. Dissertaties zijn taai. Er moeten veel hoogleraren tevreden gehouden worden en die vertegenwoordigen allerlei academische tradities. In de theologie komen daar nog kerkelijke gevoeligheden bovenop. Een geslaagd proefschrift biedt voor elk wat wils en is vaak meer proeve van politieke en sociale bekwaamheid dan boek. 'Het gebod van de hoop' ontkomt natuurlijk niet aan de wetten van dat spel. Toch is het een boek. Een mooi boek zelfs, want gedegen, zorgvuldig, verzorgd in taal en opbouw en geschreven met liefde voor het vak en respect voor theologische denkers. Het slotstuk - waar het boek zijn titel aan ontleent - is het meest vrij en vernieuwend in vorm en inhoud.

Coen Constandse plaatst de theologie van Marquardt in het denken over eschatologie en ethiek. Eschatologie is de verwachting van het Koninkrijk van God. In de jaren zestig werd die verwachting sterk verbonden aan ethiek. Een komende wereld? Daar kunnen wij iets aan bijdragen. 'Theologie van de hoop', heet de klassieker van Jürgen Moltmann uit 1964. In zijn spoor werd geloof betrokken op politiek en maatschappij. De vredesbeweging, anti-apartheidcomités, het kernwapendebat: het was in veel kerken vanzelfsprekend. Daar is weinig van over. Die betere wereld is er niet gekomen. De kerk werd actie-moe en denkt met enige huiver terug aan de verbitterdheid waarmee gemeenteleden elkaar verketterden. Constandse verlangt ook niet terug naar de dogmatismen van de jaren zeventig. Wie al te zeker weet hoe God denkt over maatschappelijke vraagstukken is niet meer aanspreekbaar. Maar dat de kerk helemaal niets meer zou kunnen zeggen over politieke en sociale gerechtigheid is hem te weinig. Dat doet de Schrift tekort. Voor een alternatieve manier van denken over hoop en betrokkenheid klopt Constandse aan bij Marquardt. Vanuit zijn Anliegen een theologie te ontwerpen die geen slachtoffers maakt, is Marquardt uiterst omzichtig bij het formuleren van een ideaal. Een betere wereld? Dat wilden de nazi's ook, alleen dachten zij dat ze dat zouden bereiken door een volk uit te moorden. Jouw utopie kan de hel zijn voor de ander. Toch houdt ook Marquardt vast aan een perspectief op een betere wereld - alleen wil hij afzien van kant en klare doelen, concepten en methodes om tot die wereld te komen. Het is zaak vast te houden aan de verwachting van een betere wereld en tegelijkertijd te bedenken dat het niet jouw betere wereld is die komen zal, maar die van een Ander. Marquardt is onder de indruk van de joodse halacha, de (rabbijnse) joodse wet. Al doende de wet richt je je op de komende wereld, zonder dat het jouw eigen ontwerp van een betere wereld is, dat vergoddelijkt wordt.

Voor Coen Constandse is de theologie van Marquardt een inspiratiebron om een midden te vinden tussen het maakbaarheidsideaal van de theologie uit de jaren zeventig en het te zelfgenoegzame christendom van de 21ste eeuw. De kerk zou van Constandse best iets meer mogen hebben van een contrastgemeenschap. Bij geloven hoort een bepaalde praxis. Je doet dingen wel of niet en dat staat niet los van wat je gelooft. Het begrip 'gebod' zou volgens hem kunnen helpen om zo'n christelijke way-of-life te bepalen: je bedenkt de geboden immers niet zelf, ze worden je geboden. Daar stuiten we wel op een probleem, want de bijbelse geboden zijn verre van eenduidig of zomaar toepasbaar. Niet voor niets kent het rabbijnse jodendom een traditie van uitleg en vormgeving van die geboden, inclusief casuïstiek. Constandse oppert de mogelijkheid van 'het beraad' als een protestants alternatief om tot uitleg van het gebod te komen: een vergadering waarin ieder gemeentelid zijn of haar kennis van de sociale en maatschappelijke vraagstukken én van de schrift kan inbrengen en waar gezocht wordt naar een manier van leven die bijbels gezien goed genoemd kan worden. De Deutscher Evangelischer Kirchentag, Het Messiaans Beraad van Huub Oosterhuis en De omgekeerde wereldgroep van Udo Doedens lijken hierbij in Constandses achterhoofd te zitten. In een vrolijk geschreven paragraaf laat de auteur denkbeeldige critici bezwaren op dit voorstel afvuren. 'Leidt dit niet tot werkgerechtigheid?' 'Denk je - na de zondeval - niet te optimistisch over de mens?' Of: 'houden die geboden niet onnodig op, moet de bestaande orde niet veel radicaler omver geworpen worden?' Bekwaam ontkracht Constandse alle tegenargumenten. Zijn manier van redeneren vertoont overeenkomsten met de reflectie in de doopsgezinde theologie: ook een protestantse traditie die een gelovige levenswandel voorstaat en zich heeft moeten uiteenzetten met stevige kritiek. Die verwantschap is niet verwonderlijk. De ethiek die in 'Het gebod van de hoop' wordt voorbereid is niet de ethiek van een volks- of staatskerk, maar die van een gemeente in de marge. Precies zoals de kerk ooit begonnen is: heren en slaven, mannen en vrouwen op zolders en in catacomben die zoutend zout wilden zijn. Het boek van Coen Constandse verdient echte bespreking - en meer dan dat: het verdient experiment.

Klik hier voor informatie over het boek

Of bestel het boek bij boekhandel Kirchner

2 opmerkingen:

Diet en Amelien den Boer zei

Dit stuk houdt ons bezig in zijn "doe-konsekwenties": experimenten en beraad over de vertaling van de geboden. Geloven is immers een werkwoord.

Hanneke Meulink-Korf zei

Die verwijzing naar de halacha, wat goed. Voorkomen dat van 'mijn' utopie een ander/ anderen dupe zijn. Dat blijft hangen. Het sluit ook aan bij allereerste zin van Totalité et Infini van Levinas: 'Men zal licht erkennen dat het van het grootste belang is te weten of we niet de dupe zijn van de moraal'. Een zin die een programma is aan het begin van een boek over moraal/ethiek.